Als dat maar goed gaat!

Tegen het eind van de middag Monica was nog bezig met haar huiswerk begon Kaspar luid te blaffen. Hij had een diep en krachtig geluid en Monica vond hem een prachtige stem hebben. Monica dacht dadelijk dat er iets aan de hand was en holde naar het raam. Ze zag hoe buiten een veewagen kwam aanrijden.

‘Hoera!’ gilde ze. ‘Daar is Bodo!’ Ze rende naar de deur, draaide zich nog een keer om en zei tegen haar lege kamer: ‘Denk erom dat je geen gekke streken met hem uithaalt, Amadeus!’

Maar op hetzelfde ogenblik wist ze dat deze waarschuwing geen enkele zin had. Amadeus was vast allang buiten, hij was minstens net zo nieuwsgierig als zij en duizendmaal sneller. Ze holde de kamer uit, vloog de trap af naar beneden en door de buitendeur naar buiten. Meneer Schoenmaker was juist bezig de dubbele achterdeur van de wagen open te maken.

‘Meneer Schoenmaker! Eindelijk!’ jubelde Monica.

De instructeur lachte. ‘Jullie hebben toch een tijdje nodig gehad om de stal klaar te maken!’

‘O, als u eens wist, wat een werk we daaraan gehad hebben!’

Kaspar snuffelde aan de broekspijpen van meneer Schoenmaker.

‘Wie hebben we daar?’ vroeg de instructeur.

‘Hij is van mijn broer.’

‘Hopelijk maakt hij Bodo niet aan het schrikken.’

‘Nee hoor, hij is heel lief!’ beweerde Monica, vurig hopend dat ze gelijk zou krijgen. ‘Het is een heel rustig beest!’

Ook Liane, Peter en moeder kwamen naar buiten gelopen om meneer Schoenmaker te begroeten.

‘Ik zal Kaspar in ieder geval maar vasthouden!’ zei Peter, de grote hond bij de halsband nemend.

Meneer Schoenmaker legde een brede plank uit, klom in de wagen en leidde Bodo voorzichtig naar buiten. De grote Hannoveraan keek om zich heen, schudde zijn manen en trok zijn neusvleugels op.

‘Ja, dat is een hele tijd geleden dat je voor het laatst op het platteland was, hè Bodo?’ zei meneer Schoenmaker.

‘Maar ik wed dat het je goed zal bevallen!’ riep Monica en ze aaide hem liefdevol over zijn neus. ‘Beste, brave Bodo! Wat fijn dat je er eindelijk bent!’

Mevrouw Smit had met vooruitziende blik een paar wortels meegebracht, die Monica en Liane hem meteen ter begroeting mochten geven.

Meneer Schoenmaker hield het paard aan de halster vast en keek om zich heen. ‘Daar is de wei zeker?’

‘Ja’ verklaarde Monica, ‘we hebben hem in vier stukken verdeeld, zodat we de paardenvijgen kunnen opruimen of tussendoor koeien op een stuk kunnen laten lopen. En misschien kunnen we dan ook eens een stuk maaien. De hele wei is al een keer gemaaid.’

‘Prima!’ prees meneer Schoenmaker. ‘Hou jij Bodo eens vast.’ Hij liep naar de wei toe om de bodem te onderzoeken, plukte een bosje gras, rook eraan en wreef het tussen zijn vingertoppen. ‘Uitstekend! Een betrekkelijk droog voer. Er is een oude paardenfokkersspreuk die zegt: Een handvol droog gras is beter dan een kar met nat gras!’ Monica straalde. ‘We hebben ook mest gestrooid!’

‘Hoe dan?’

‘Eerst een keer met oude koemest,’ zei Monica. ‘U weet wel, van die droge, brokkelig geworden dingen...’

‘... en toen,’ vulde Liane aan, ‘met kunstmest!’

‘Pap zegt,’ verklaarde Monica, ‘hoe langer je de dieren kunt laten grazen, hoe beter het is!’

‘Jullie hebben een verstandige vader!’ zei meneer Schoenmaker waarderend.

‘Maar om Bodo niet alleen gras en hooi te laten eten, heb ik een zak met gewoon mengvoer meegebracht. Je kunt het overal kopen. Omdat er geen uitgesproken lichamelijke topprestaties verlangd worden, moet het bij elkaar meer dan voldoende zijn.’ Hij haalde de zak uit de wagen. ‘Waar zal ik die zetten?’

‘In de stal,’ riep Monica. ‘Ik zal hem u laten zien!’

Liane ging hen achterna, terwijl Peter ergens anders heenging. Meneer Schoenmaker bewonderde alles naar behoren: de goed geventileerde ruimte, de droge vloer, de gierafvoer, de gemetselde voederbak en de tot halverwege met een teer bevattende verf beschilderde muren. ‘Je kunt wel zien dat hier een vakman aan het werk is geweest!’ zei hij.

‘Mijn vader!’ verklaarde Monica vol trots.

De instructeur nam ook de temperatuur op. Ondanks het voorjaarszonnetje buiten was het hier binnen tamelijk koel. De thermometer gaf tien graden Celsius aan. Hij was daar heel tevreden over. ‘En waar hebben jullie de stalapotheek?’ vroeg hij.

‘De...wat?’ vroeg Monica, nogal dom.

‘De stalapotheek!’

‘Hoort die er dan ook bij?’

‘En als Bodo nu eens ziek wordt of een verwonding oploopt?’

‘Dat zal heus niet gebeuren!’ antwoordde Liane. ‘En mocht zich dat toch voordoen, dan is er in Heidehuizen een dierenarts!’

‘Die dan juist misschien met een kalvende koe bezig is. Nee, een stalapotheek hoort erbij, want snelle hulp is juist bij paarden de beste hulp.’

‘Jeetje!’ Monica zuchtte. Maar ze was er al snel weer over heen. ‘Dat doen we dan ook wel. Van de afrastering is nog een grote plank over en daar kan mijn vader gemakkelijk een medicijnkast van timmeren. Wat hoort daar allemaal in te staan?’

Vol verwachting keek ze meneer Schoenmaker aan.

‘In ieder geval moet er glauberzout, lijnzaad, kamillethee en paraffineolie...’

‘Dat kan ik niet allemaal onthouden!’ bekende Monica.

‘Help je even mee met opschrijven, Liane?’

‘Dan ga ik eerst papier en een balpen halen.’

Liane holde het huis in, streelde in het voorbijgaan Bodo over zijn hals en kwam korte tijd later weer terug met een schrijfblok en een balpen. ‘Zo, alsjeblieft!’

‘Hoe was het ook weer?’ vroeg Liane.

‘Glauberzout voor het geval dat hij aan verstopping lijdt; lijnzaad voor het in orde brengen van de spijsvertering, kamillethee als hij een bedorven maag heeft... paraffineolie...’

Liane schreef ijverig alles op.

‘Medicinale koolstof als hij diarree heeft, een pijnstillend koliek middel...’

‘We zullen wel oppassen dat hij geen koliek krijgt!’ riep Monica ertussendoor.

‘Een hoestdrank heb ik meteen maar meegebracht.’ Meneer Schoenmaker haalde een grote fles hoestdrank uit zijn versleten aktetas. ‘Dit moet hij dagelijks drie keer hebben!’

‘En hier buiten zal hij wel gauw van zijn hoest af zijn!’ meende Liane.

‘Niet al te gauw,’ antwoordde Monica, ‘want dan moet hij immers weer terug naar de manege.’

‘Ik laat hem in ieder geval tot eind augustus bij jullie. Op het ogenblik zou ik hem goed kunnen gebruiken, maar in de zomervakantie is toch de halve stad op vakantie.’

‘Hoera!’ riep Monica en rekende snel na. ‘Dat zijn drie volle maanden!’

‘Tenminste als jullie hem goed verzorgen,’ temperde meneer Schoenmaker haar enthousiasme. ‘Ik zal zo nu en dan eens een kijkje komen nemen.’

‘Dat kunt u altijd! En u zult zien dat alles dan in orde is!’ beloofde Monica.

‘Is dat alles?’ vroeg Liane, klaar om haar schrijfblok dicht te klappen.

‘Nee, er komen nog uitwendige geneesmiddelen bij,’ zei meneer Schoenmaker.

‘En welke zijn dat?’

Meneer Schoenmaker dacht na. ‘Nou, jullie hebben tenminste nodig: jodium, kamferzalf, sulfonamide poeder, wondzalf, brandspiritus en kamferspiritus om bij spataderen of kramp in te wrijven, tabletten om te herstellen van azijnzure klei...’

‘Voor koude kompressen!’ riep Monica ertussendoor.

‘Precies!’ zei meneer Schoenmaker. ‘Verder nog gemalen eikenschors, carboleum en een middel tegen ongedierte.’

‘Een hele lijst!’ stelde Liane vast.

‘Maar het is allemaal niet erg duur,’ zei meneer Schoenmaker.

‘En is dit nu alles?’ vroeg Monica.

‘Nee, verband ontbreekt nog.’

‘O ja.’

‘In een goede paardenapotheek horen watten, celstof, verbandgaas, linnen, wollen en elastische verbanden, guttapercha, breed isolatieband, een wollen deken, een paardendeken, schone lege zakken en een thermometer.’

‘Met al die dingen kunnen we meteen wel een dierenkliniek beginnen!’ zei Liane.

‘Niet helemaal waar,’ antwoordde meneer Schoenmaker. ‘In de manege hebben we nog een heleboel spullen meer, bijvoorbeeld een irrigator voor lavementen, een wondspuit van rubber enzovoort, enzovoort. Maar we zullen er maar niet van uitgaan dat Bodo bij jullie alle paardenziekten van de wereld oploopt!’

‘Juist niet! Hij moet toch helemaal gezond worden!’ Monica had de emmer van de haak genomen. ‘Mag ik hem te drinken geven?’

‘Dat lijkt me een prima idee.’

Bodo dronk gulzig van het water uit de kraan en liet zich vervolgens braaf naar een van de omheinde stukken weiland brengen. Mevrouw Smit nodigde de instructeur uit binnen koffie te komen drinken. Liane, Monica en Peter hielden hem met een glas limonade gezelschap. De zusjes waren bij uitzondering nu eens helemaal gelijk gestemd: alle twee waren ze blij dat Bodo er was maar tegelijkertijd bang dat Amadeus door een domme streek alles in het honderd zou laten lopen. Steeds weer keek Monica naar zijn portret aan de muur en wierp het bezwerende blikken toe, totdat het zelfs meneer Schoenmaker opviel.

‘Wat zit jij nu te doen?’ vroeg hij. ‘Je doet zo vreemd!’

Monica bloosde.

‘Och, niets!’ beweerde ze. ‘Ik ben een beetje zenuwachtig... misschien heb ik me wel een beetje te blij gemaakt.’

‘Zolang je zenuwachtig bent moet je maar niet op Bodo gaan rijden! Iedere stemming van de ruiter neemt het paard meestal over.’

Monica glimlachte gedwongen. ‘Weest u maar niet bang. Het gaat zo weer over.’

Op dat ogenblik voelde ze een heel kleine luchtstroming. Het teken dat Amadeus in de buurt was.

‘Zullen we maar weer eens naar buiten gaan ?’ riep ze en sprong overeind. Kaspar die hen achterna was gekomen, zette zijn nekharen op.

‘Maar meneer Schoenmaker heeft zijn koffie nog niet eens opgedronken,’ bracht mevrouw Smit ertegenin.

‘Misschien kunnen we toch beter naar buiten gaan,’ steunde Liane haar zusje.

‘Het is zulk mooi weer.’

‘Dat loopt niet weg.’ In alle rust dronk de instructeur van zijn koffie.

Monica trilde van ongeduld. Ze had het nare gevoel dat er dadelijk iets gebeuren ging en dat kwam dan ook uit; het lege glas, dat ze op tafel gezet had, ging helemaal vanzelf naar de limonade kan toe.

Kaspar begon te huilen.

Monica slaagde erin het glas in de lucht te pakken te krijgen, maar Amadeus was sterker dan zij en sloeg het glas tegen de kan aan.

‘Wat moet dat nu weer?’ vroeg moeder.

‘Ik zou graag nog wat willen drinken!’

‘En daarnet wilde je nog naar buiten!

‘Ja, maar als meneer Schoenmaker toch nog niet klaar is...’

Peter greep de jammerende hond en zette hem buiten de deur. Op dat moment ging de kan de lucht in en Liane die gespannen naar de kan en de glazen had zitten kijken, kon nog juist op tijd ingrijpen: ze greep hem bij het handvat en schonk Monica in.

‘Dank je wel, schat van een zus!’ Monica was zo bleek geworden, dat de zomersproeten op haar neus zich heel donker aftekenden.

Maar nóg was de situatie niet gered: de kan zweefde verder door de lucht en liet zich niet op de tafel terugzetten. Liane beet op haar lippen.

‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg meneer Schoenmaker. ‘Speel je voor Vrijheidsbeeld?’

‘Nee, nee, ik sta alleen even te denken of ik nog wat zal nemen of niet!’

Meneer Schoenmaker lachte. ‘En is dat zo’n probleem?’

‘Ja,’ zei Liane en ze verzon vlug: ‘Ziet u, ik heb nog wel dorst, maar ik weet dat er suiker en citroensap inzit. Weet u hoeveel calorieën dat zijn?’ Daarbij probeerde ze voortdurend de kan op tafel terug te zetten, maar zijn tegenstand, of liever die van Amadeus, was te groot voor haar.

‘Bijna geen,’ zei moeder. ‘Het sap van twee citroenen bevat als ik me niet vergis dertig calorieën en het beetje suiker dat ik erin heb gedaan, is de moeite niet waard! Je kunt dus rustig nog een glas...’ Ze viel zichzelf in de rede: ‘Maar wat gebeurt daar nu weer???’

Liane had in de tweekamp met Amadeus tenslotte het onderspit moeten delven. Ze had de kan losgelaten en Amadeus liet hem op hetzelfde ogenblik los. De kan viel van een hoogte van ongeveer dertig centimeter naar beneden en maakte een harde landing op de tafel. Gelukkig was hij niet stuk.

‘Sorry , Mam!’ riep Liane, maar het klonk eerder opgelucht dan berouwvol.

‘Het had ook makkelijk in je ogen kunnen komen,’ meende meneer Schoenmaker.

‘Ik snap niet hoe me dat nu overkomen kon,’ loog Liane.

‘Je had de kan niet zo lang omhoog moeten houden,’ zei Monica schijnheilig. ‘Daar krijg je een lamme arm van!’

‘Wil je nu nog wat drinken of niet?’ vroeg mevrouw Smit.

De kan begon onmiddellijk weer te bewegen.

‘Nee!’ riep Liane luidkeels. ‘Stop! Niets meer!’

De kan bleef staan.

‘Vreemd,’ zei meneer Schoenmaker. ‘Ik geloof dat ik aan hallucinaties lijd!’

‘Dat kan wel voorkomen!’ Monica lachte gemaakt.

‘Echt, ik had toch de indruk dat die kan bewoog.’

‘De kan?’ Monica en Liane vroegen het gelijktijdig en beiden zetten ze grote, verbaasde ogen op.

‘Ja, het leek net alsof die kan vanzelf begon te bewegen!’

Liane deed of ze lachte. ‘Ik weet het al, ik stootte tegen de tafel.’

Meneer Schoenmaker keek van de een naar de ander. ‘Denken jullie dat dat het was?’

‘Wat zou het anders moeten zijn?’ vroeg Liane.

‘Of hebt u het gevoel dat u ziek wordt?’ vroeg Monica meelevend. ‘Dat zou verschrikkelijk zijn. Als je koorts hebt, zie je zulke dingen wel meer. Nietwaar, Mam? Toen ik angina had...?’

‘...lag je ook de hele tijd te fantaseren,’ bevestigde mevrouw Smit, wie het langzaam duidelijk werd, wat er eigenlijk aan de hand was.

Meneer Schoenmaker streek over zijn voorhoofd.

‘Nee, ik ben kerngezond. Eerlijk waar!’

‘Dan wilt u ons zeker plagen!’ riep Monica. ‘Een kan die vanzelf beweegt...’

‘...bestaat toch helemaal niet!’ vulde Liane aan.

Hun beweringen ten spijt maakte de kan een kleine sprong opzij.

‘Daar... weer!’ riep meneer Schoenmaker.

‘Wat?’ vroegen Monica, Liane en moeder met voorgewende argeloosheid.

‘Hij bewoog weer!’

‘Zoiets bestaat toch niet!’ riep Liane.

‘Ik heb niets gezien!’ beweerde Monica.

Mevrouw Smit dronk haastig haar kopje koffie leeg en stond op. ‘Ik weet al wat het is!’ zei ze en liep naar de erker.

Er bleef meneer Schoenmaker niets anders over dan haar voorbeeld te volgen. Mevrouw Smit opende een van de ramen met bobbeltjes glas. ‘Kijk, meneer Schoenmaker, daar vlak naast het huis ligt de vijver en het water werpt bewegende schaduwen en ook weerkaatsingen van het licht in deze kamer en die zullen u wel in de war gebracht hebben!’

Stralend keek ze hem aan. Achter de rug van meneer Schoenmaker dansten de glazen om de kan heen...

‘Dat zal het geweest zijn!’ stemde hij argeloos en opgelucht in.

‘Amadeus! Hou nu op!’ siste Monica scherp. Ze greep een glas en de kan.

Liane slaagde erin het andere glas te pakken te krijgen. Ze brachten alles naar de keuken en deden de deur stevig achter zich dicht.

‘We hebben de tafel al leeg geruimd,’ verklaarde Monica met een onschuldig gezicht toen meneer Schoenmaker en moeder zich weer omdraaiden.

Meneer Schoenmaker keek naar het plafond. ‘Zeldzaam mooi, die dansende lichtvlekken.’

‘Die zien we al helemaal niet meer!’ zei Monica; ze nam meneer Schoenmaker bij de hand en trok hem met zich mee om hem maar zo snel mogelijk het huis uit te krijgen.

Liane en moeder, die dezelfde bedoeling hadden, liepen achter hen aan. Maar nog voordat ze de buitendeur bereikt hadden, klonk er uit de keuken een hels lawaai van rinkelend glas en brekend aardewerk.

Meneer Schoenmaker verstijfde.

‘Let u daar maar niet op!’ Monica trok hem verder.

‘Hebben jullie alweer het blad niet goed neergezet,’ zei mevrouw Smit berispend. ‘De arme man die eens met jullie zal trouwen!’

‘Wees maar niet bang, Mam, we trouwen immers niet met dezelfde man!’ Monica’s lachen klonk een beetje hysterisch.

‘Tegen die tijd zullen we het wel geleerd hebben!’ verklaarde Liane. ‘Kom, meneer Schoenmaker, dan gaan we eens kijken of Bodo het naar zijn zin heeft bij ons!’

Het leek de grote Hannoveraan prima te bevallen. In zichzelf gekeerd liep hij door de wei, terwijl hij zich tegoed deed aan het malse gras. Kaspar lag kwispelstaartend op zijn buik naar hem te kijken. Peter zat als een herdersjongen op het hek een stok te snijden.

Pas toen het groepje hem genaderd was, hief Bodo zijn hoofd op en hoestte.

‘Geen zorgen, ouwe jongen!’ zei meneer Schoenmaker. ‘Je hoeft me nu niet te laten zien dat je ziek bent. Je blijft een hele tijd hier.’

Bodo wreef zijn neus tegen de mouw van de rijinstructeur. 

‘Wat moeten we doen als hij heimwee naar u krijgt?’ vroeg Monica plotseling een beetje geschrokken.

‘Dat krijgt hij niet, als jullie hem maar goed verzorgen!’ Meneer Schoenmaker aaide Kaspar die naar hem toe gelopen was over zijn lange oren. ‘Een paard is immers geen hond. Een paard voelt zich overal thuis als er maar voldoende voedsel en een goede verzorging aanwezig is.’

Ze praatten daarna nog wat met elkaar, totdat meneer Schoenmaker eindelijk achter het stuur van de veewagen plaatsnam. Monica en Liane konden maar heel moeilijk verbergen hoe blij ze waren dat hij afscheid nam. Tot op het laatste ogenblik waren ze bang geweest dat Amadeus ook hier buiten nog een vervelende streek zou uithalen.

Meneer Schoenmaker startte de motor. ‘Nog één ding, meisjes!’ riep hij, toen de motor al liep.

Monica en Liane schrokken een beetje en liepen naar het open gedraaide raampje. Maar de instructeur zei alleen maar: ‘Weten jullie eigenlijk, dat jullie moeder een fantastische vrouw is?’

‘Nou en of!’ riep Monica.

‘Hoe komt u daar zo op?’ vroeg Liane.

‘Nou, daarnet, toen het glaswerk in de keuken op de grond viel... Mijn vrouw had zich vast en zeker niet zo kunnen beheersen en over de toestand kunnen glimlachen! Die was beslist in alle staten geraakt en onmiddellijk gaan kijken... ik denk dat negenennegentig van de honderd vrouwen in zo’n geval zo gehandeld zouden hebben!’

‘Mam is er dan ook een uit duizend!’ antwoordde Monica vergenoegd.

‘En misschien is er ook helemaal niets stuk!’ liet Liane zich ontglippen.

‘Naar het lawaai te oordelen is vast en zeker alles stuk.’

‘We zullen wel zien! In elk geval goede reis, meneer Schoenmaker!’

‘En maakt u zich geen zorgen over Bodo! We zullen hem heel goed verzorgen!’ beloofde Monica.

Ze wuifden de wegrijdende auto na, terwijl ze opgelucht adem haalden.

‘Poeh, dat is op het nippertje goed gegaan!’ zei Monica.

‘We hebben dan ook wel het hoofd koel gehouden!’ meende Liane.

‘Zeg dat wel!’ Monica liep naar haar moeder terug en gaf haar een welgemeende zoen. ‘Vooral jij, Mam! Echt waar, je bent er een uit duizend!’

Mevrouw Smit lachte. ‘Omdat ik kalm gebleven ben? Was geen kunst, hoor! Ik wed, dat er helemaal niets stuk gegaan is!’

En daarin kreeg ze gelijk. Toen ze de keuken binnenging om te gaan kijken, stond alles op zijn plaats en het dienblad met de koffiespullen, de kan en de limonadeglazen stonden onbeschadigd midden op de keukentafel, precies zoals Monica en Liane het er hadden neergezet.

‘Amadeus, Amadeus!’ zei mevrouw Smit hoofdschud­dend. ‘Je hebt wel een vreemd gevoel voor humor!’